News & events

07/04/2023

Imprevisieleer en gevolgen voor de praktijk in de aannemingssector

 

Op 1 januari van dit jaar trad boek 5 van het nieuwe verbintenissenrecht in werking. De gevolgen van deze inwerkingtreding zijn in de vastgoedsector en bijgevolg ook in het vastgoedrecht (waaronder specifiek het aannemingsrecht) duidelijk merkbaar. Enkele markante gevolgen voor de praktijk worden met deze nieuwsbrief van april 2023 verder gespecificeerd en toegelicht. De focus ligt hierbij op de imprevisieleer en het belang ervan in private aannemingsovereenkomsten.

 

 

Wat is imprevisie?

 

Artikel 5.74 van ons Burgerlijk Wetboek bepaalt dat elke partij haar verbintenissen moet nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwarend geworden zijn ofwel doordat de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd (artikel 5.74, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Wanneer er sprake is van een verandering van omstandigheden, kan de schuldenaar evenwel aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan. De volgende vereisten moeten echter wel voldaan zijn (artikel 5.74, tweede lid Burgerlijk Wetboek):

 

1° een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2° die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;

3° die verandering is ontoerekenbaar in de zin van artikel 5.225 aan de schuldenaar;

4° de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen; en

5° de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

 

Artikel 5.225 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt hierbij in het eerste lid dat de niet-nakoming aan de schuldenaar slechts toerekenbaar is, indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan.

 

De partijen blijven hun verbintenissen nakomen in de loop van de heronderhandelingen (artikel 5.74, derde lid Burgerlijk Wetboek).

 

Bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding (artikel 5.74, laatste lid Burgerlijk Wetboek).

 

De hamvraag hierbij is de volgende: wanneer is de uitvoering van een verbintenis te beschouwen als dermate bezwarend geworden (buitensporig bezwarend) dat deze redelijkerwijze niet meer kan worden ‘geëist’? Het is gissen naar wat de wetgever heeft bedoeld met dit buitensporig bezwarend geworden karakter van de uitvoering van de verbintenis. Op vandaag biedt ook de rechtspraak nog geen duidelijkheid hierover.

 

 

Gevolgen voor/in de praktijk

 

Wat van belang is voor de praktijk binnen de aannemingssector is dat partijen in geval van imprevisie de mogelijkheid tot heronderhandeling contractueel kunnen uitsluiten, wijzigen, etc.. Aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de exacte bedoeling van de wetgever en de definitie van een “buitensporig bezwarend” geworden uitvoering van een verbintenis, kan het van belang zijn deze mogelijkheid tot heronderhandelingen (de imprevisieleer) contractueel te gaan uitsluiten of dit net niet te doen. Dit geldt op heden zeker gelet op de recente prijsstijgingen in de bouwsector. Wanneer men bijvoorbeeld als bouwheer niet voor verrassingen wenst te komen te staan, kan het nuttig zijn specifiek te gaan bepalen wat wel (en wat niet) onder imprevisie kan en/of moet worden begrepen.

 

Let wel: er moet gewaakt worden voor de evenwichtige situatie die tussen partijen steeds moet bestaan alsook voor de uitvoering van een contract te goeder trouw. Indien dit uit het oog wordt verloren, kan er desgevallend respectievelijk sprake zijn van een onrechtmatig beding dan wel van rechtsmisbruik.

 

Ook mag imprevisie niet verward worden met overmacht.

 

Er is sprake van overmacht in geval van een ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen (‘absolute onmogelijkheid’). Hierbij wordt rekening gehouden met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming (artikel 5.226, §1, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Echter, de rechtspraak maakt het onderscheid tussen imprevisie en overmacht steeds moeilijker (van absolute onmogelijkheid naar relatieve onmogelijkheid). Een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, heeft bovendien beslist dat de Covid19-pandemie niet weerhouden kan worden als overmacht noch als imprevisie. Hoewel dit in het kader van handelshuur was, valt de impact van dergelijke uitspraken ook in andere rechtstakken niet te onderschatten.

 

Ten slotte moet in dit verband het onderscheid met de prijsherzieningsclausule benadrukt worden.

 

Bij dergelijke clausules is het niet vereist dat de uitvoering van de overeenkomst aanzienlijk wordt verzwaard.

 

Voor verdere informatie omtrent de prijsstijgingen in de bouwsector kan worden verwezen naar onze nieuwsbrief van juni 2022.

 

 

Conclusie

 

Hoewel er op vandaag nog geen duidelijkheid bestaat over de concrete toepassing van de imprevisieleer in de praktijk, is het van groot belang bij het opstellen van contracten in de aannemingssector voldoende aandacht te besteden aan zowel clausules inzake overmacht, imprevisie als prijsstijgingen.

 

De rechtspraak zal meer duidelijkheid moeten bieden over deze concrete toepassing van de imprevisieleer.

 

To be continued dus.

Auteur

Aurélie Walraeve

News & events

07/04/2023

Imprevisieleer en gevolgen voor de praktijk in de aannemingssector

 

Op 1 januari van dit jaar trad boek 5 van het nieuwe verbintenissenrecht in werking. De gevolgen van deze inwerkingtreding zijn in de vastgoedsector en bijgevolg ook in het vastgoedrecht (waaronder specifiek het aannemingsrecht) duidelijk merkbaar. Enkele markante gevolgen voor de praktijk worden met deze nieuwsbrief van april 2023 verder gespecificeerd en toegelicht. De focus ligt hierbij op de imprevisieleer en het belang ervan in private aannemingsovereenkomsten.

 

 

Wat is imprevisie?

 

Artikel 5.74 van ons Burgerlijk Wetboek bepaalt dat elke partij haar verbintenissen moet nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwarend geworden zijn ofwel doordat de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd (artikel 5.74, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Wanneer er sprake is van een verandering van omstandigheden, kan de schuldenaar evenwel aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan. De volgende vereisten moeten echter wel voldaan zijn (artikel 5.74, tweede lid Burgerlijk Wetboek):

 

1° een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2° die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;

3° die verandering is ontoerekenbaar in de zin van artikel 5.225 aan de schuldenaar;

4° de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen; en

5° de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

 

Artikel 5.225 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt hierbij in het eerste lid dat de niet-nakoming aan de schuldenaar slechts toerekenbaar is, indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan.

 

De partijen blijven hun verbintenissen nakomen in de loop van de heronderhandelingen (artikel 5.74, derde lid Burgerlijk Wetboek).

 

Bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding (artikel 5.74, laatste lid Burgerlijk Wetboek).

 

De hamvraag hierbij is de volgende: wanneer is de uitvoering van een verbintenis te beschouwen als dermate bezwarend geworden (buitensporig bezwarend) dat deze redelijkerwijze niet meer kan worden ‘geëist’? Het is gissen naar wat de wetgever heeft bedoeld met dit buitensporig bezwarend geworden karakter van de uitvoering van de verbintenis. Op vandaag biedt ook de rechtspraak nog geen duidelijkheid hierover.

 

 

Gevolgen voor/in de praktijk

 

Wat van belang is voor de praktijk binnen de aannemingssector is dat partijen in geval van imprevisie de mogelijkheid tot heronderhandeling contractueel kunnen uitsluiten, wijzigen, etc.. Aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de exacte bedoeling van de wetgever en de definitie van een “buitensporig bezwarend” geworden uitvoering van een verbintenis, kan het van belang zijn deze mogelijkheid tot heronderhandelingen (de imprevisieleer) contractueel te gaan uitsluiten of dit net niet te doen. Dit geldt op heden zeker gelet op de recente prijsstijgingen in de bouwsector. Wanneer men bijvoorbeeld als bouwheer niet voor verrassingen wenst te komen te staan, kan het nuttig zijn specifiek te gaan bepalen wat wel (en wat niet) onder imprevisie kan en/of moet worden begrepen.

 

Let wel: er moet gewaakt worden voor de evenwichtige situatie die tussen partijen steeds moet bestaan alsook voor de uitvoering van een contract te goeder trouw. Indien dit uit het oog wordt verloren, kan er desgevallend respectievelijk sprake zijn van een onrechtmatig beding dan wel van rechtsmisbruik.

 

Ook mag imprevisie niet verward worden met overmacht.

 

Er is sprake van overmacht in geval van een ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen (‘absolute onmogelijkheid’). Hierbij wordt rekening gehouden met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming (artikel 5.226, §1, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Echter, de rechtspraak maakt het onderscheid tussen imprevisie en overmacht steeds moeilijker (van absolute onmogelijkheid naar relatieve onmogelijkheid). Een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, heeft bovendien beslist dat de Covid19-pandemie niet weerhouden kan worden als overmacht noch als imprevisie. Hoewel dit in het kader van handelshuur was, valt de impact van dergelijke uitspraken ook in andere rechtstakken niet te onderschatten.

 

Ten slotte moet in dit verband het onderscheid met de prijsherzieningsclausule benadrukt worden.

 

Bij dergelijke clausules is het niet vereist dat de uitvoering van de overeenkomst aanzienlijk wordt verzwaard.

 

Voor verdere informatie omtrent de prijsstijgingen in de bouwsector kan worden verwezen naar onze nieuwsbrief van juni 2022.

 

 

Conclusie

 

Hoewel er op vandaag nog geen duidelijkheid bestaat over de concrete toepassing van de imprevisieleer in de praktijk, is het van groot belang bij het opstellen van contracten in de aannemingssector voldoende aandacht te besteden aan zowel clausules inzake overmacht, imprevisie als prijsstijgingen.

 

De rechtspraak zal meer duidelijkheid moeten bieden over deze concrete toepassing van de imprevisieleer.

 

To be continued dus.

Auteur

Aurélie Walraeve

News & events

07/04/2023

Imprevisieleer en gevolgen voor de praktijk in de aannemingssector

 

Op 1 januari van dit jaar trad boek 5 van het nieuwe verbintenissenrecht in werking. De gevolgen van deze inwerkingtreding zijn in de vastgoedsector en bijgevolg ook in het vastgoedrecht (waaronder specifiek het aannemingsrecht) duidelijk merkbaar. Enkele markante gevolgen voor de praktijk worden met deze nieuwsbrief van april 2023 verder gespecificeerd en toegelicht. De focus ligt hierbij op de imprevisieleer en het belang ervan in private aannemingsovereenkomsten.

 

 

Wat is imprevisie?

 

Artikel 5.74 van ons Burgerlijk Wetboek bepaalt dat elke partij haar verbintenissen moet nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwarend geworden zijn ofwel doordat de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd (artikel 5.74, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Wanneer er sprake is van een verandering van omstandigheden, kan de schuldenaar evenwel aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan. De volgende vereisten moeten echter wel voldaan zijn (artikel 5.74, tweede lid Burgerlijk Wetboek):

 

1° een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;

2° die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;

3° die verandering is ontoerekenbaar in de zin van artikel 5.225 aan de schuldenaar;

4° de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen; en

5° de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

 

Artikel 5.225 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt hierbij in het eerste lid dat de niet-nakoming aan de schuldenaar slechts toerekenbaar is, indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan.

 

De partijen blijven hun verbintenissen nakomen in de loop van de heronderhandelingen (artikel 5.74, derde lid Burgerlijk Wetboek).

 

Bij afwijzing of mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens de nadere regels die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding (artikel 5.74, laatste lid Burgerlijk Wetboek).

 

De hamvraag hierbij is de volgende: wanneer is de uitvoering van een verbintenis te beschouwen als dermate bezwarend geworden (buitensporig bezwarend) dat deze redelijkerwijze niet meer kan worden ‘geëist’? Het is gissen naar wat de wetgever heeft bedoeld met dit buitensporig bezwarend geworden karakter van de uitvoering van de verbintenis. Op vandaag biedt ook de rechtspraak nog geen duidelijkheid hierover.

 

 

Gevolgen voor/in de praktijk

 

Wat van belang is voor de praktijk binnen de aannemingssector is dat partijen in geval van imprevisie de mogelijkheid tot heronderhandeling contractueel kunnen uitsluiten, wijzigen, etc.. Aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat omtrent de exacte bedoeling van de wetgever en de definitie van een “buitensporig bezwarend” geworden uitvoering van een verbintenis, kan het van belang zijn deze mogelijkheid tot heronderhandelingen (de imprevisieleer) contractueel te gaan uitsluiten of dit net niet te doen. Dit geldt op heden zeker gelet op de recente prijsstijgingen in de bouwsector. Wanneer men bijvoorbeeld als bouwheer niet voor verrassingen wenst te komen te staan, kan het nuttig zijn specifiek te gaan bepalen wat wel (en wat niet) onder imprevisie kan en/of moet worden begrepen.

 

Let wel: er moet gewaakt worden voor de evenwichtige situatie die tussen partijen steeds moet bestaan alsook voor de uitvoering van een contract te goeder trouw. Indien dit uit het oog wordt verloren, kan er desgevallend respectievelijk sprake zijn van een onrechtmatig beding dan wel van rechtsmisbruik.

 

Ook mag imprevisie niet verward worden met overmacht.

 

Er is sprake van overmacht in geval van een ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen (‘absolute onmogelijkheid’). Hierbij wordt rekening gehouden met het onvoorzienbaar en het onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming (artikel 5.226, §1, eerste lid Burgerlijk Wetboek).

 

Echter, de rechtspraak maakt het onderscheid tussen imprevisie en overmacht steeds moeilijker (van absolute onmogelijkheid naar relatieve onmogelijkheid). Een recent vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van West-Vlaanderen, afdeling Brugge, heeft bovendien beslist dat de Covid19-pandemie niet weerhouden kan worden als overmacht noch als imprevisie. Hoewel dit in het kader van handelshuur was, valt de impact van dergelijke uitspraken ook in andere rechtstakken niet te onderschatten.

 

Ten slotte moet in dit verband het onderscheid met de prijsherzieningsclausule benadrukt worden.

 

Bij dergelijke clausules is het niet vereist dat de uitvoering van de overeenkomst aanzienlijk wordt verzwaard.

 

Voor verdere informatie omtrent de prijsstijgingen in de bouwsector kan worden verwezen naar onze nieuwsbrief van juni 2022.

 

 

Conclusie

 

Hoewel er op vandaag nog geen duidelijkheid bestaat over de concrete toepassing van de imprevisieleer in de praktijk, is het van groot belang bij het opstellen van contracten in de aannemingssector voldoende aandacht te besteden aan zowel clausules inzake overmacht, imprevisie als prijsstijgingen.

 

De rechtspraak zal meer duidelijkheid moeten bieden over deze concrete toepassing van de imprevisieleer.

 

To be continued dus.