05/06/2023
In onze nieuwsbrieven van 24 februari 2022 en 27 mei 2022 mochten we u reeds informeren over het wettelijke kader hieromtrent en de discussie die ontstond naar
aanleiding van de vraag of een inklinking of inkrimping van de bodem door droogte wel of niet dient geclassificeerd te worden als een “aardverschuiving” of
“grondverzakking”. In bevestigend geval dient deze droogteschade gedekt te worden door de brandverzekering.
Tot recent was er ruimte voor discussie. Uit de rechtspraak blijkt dat er voornamelijk uitspraken waren waarbij de interpretatie van verzekeraars gevolgd werd,
met name dat er geen dekking hiervoor verleend diende te worden. De wetgever heeft ingegrepen door het uitvaardigen van een interpretatieve wet
(art. 2 Wet van 29 oktober 2021):
"Artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen wordt in die zin uitgelegd dat onder de
woorden “een beweging van een belangrijke massa van de bodemlaag, die goederen vernielt of beschadigt, welke
geheel of ten dele te wijten is aan een natuurlijk fenomeen anders dan een overstroming of een aardbeving” onder
meer moet worden begrepen een inklinken van een belangrijke massa van de bodemlaag, waardoor goederen
worden vernield of beschadigd, dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte"
De wetgever is dus van oordeel dat dergelijke schade gedekt dient te worden door de brandpolis.
De beroepsvereniging van de Belgische verzekeringsondernemingen, Assuralia, en vijf verzekeraars hebben in februari 2022 echter een vordering ingediend
om art. 2 van deze interpretatieve wet te schorsen en te vernietigen.
Medio 2022 had het Grondwettelijk Hof de vordering tot schorsing van de interpretatieve wet reeds verworpen.
Voor wat betreft het beroep tot vernietiging was het nog enige tijd afwachten.
Het Grondwettelijk Hof heeft zich een jaar na de verwerping van de schorsing uiteindelijk gebogen over het beroep tot vernietiging. Het Hof heeft met haar recent
arrest van 1 juni 2023 verduidelijkt dat:
"Uit die parlementaire voorbereiding volgt dat artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014 steeds beoogde alle aardverschuivingen
of verzakkingen die geheel of ten dele het gevolg zijn van een natuurlijk fenomeen, anders dan een overstroming of aardbeving, te dekken."
"Het kan aldus worden aangenomen dat het steeds de bedoeling van de wetgever was om het “inklinken van een belangrijke massa
van de bodemlaag (…) dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte” te beschouwen als een “aardverschuiving
of grondverzakking” overeenkomstig artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014. In tegenstelling tot wat de [verzekeraars] aanvoeren,
is er bij dergelijke inklinking evenzeer sprake van een “beweging van belangrijke massa van de bodemlaag (…)”.
Uit voorgaande blijkt dat de wetgever met het bestreden artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 de rechtsonzekerheid beoogde
te verhelpen die was ontstaan ingevolge uiteenlopende interpretaties van artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014.
De besteden bepaling geeft aan dat artikel een betekenis die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die het
redelijkerwijs kon krijgen."
"Het bestreden artikel (…) is derhalve een interpretatieve bepaling. De terugwerkende kracht van de bestreden bepaling (…) wordt verantwoord
door het interpretatieve karakter ervan."
Het Hof heeft dus de beroepen tot schorsing en vernietiging verworpen.
Hiermee bevestigt het Hof de visie die de wetgever hanteert in art. 2 Wet van 29 oktober 2021 en dient de brandverzekering wel degelijk droogteschade te dekken
die veroorzaakt werd door aardverschuiving of grondverzakking. Met dit arrest wordt de rechtsonzekerheid hierover aanzienlijk ingeperkt.
Deze rechtspraak zal ongetwijfeld een grote impact hebben in de bouw- en verzekeringssector.
Mocht u vragen hebben omtrent deze materie, aarzel niet om het kantoor te contacteren!
05/06/2023
In onze nieuwsbrieven van 24 februari 2022 en 27 mei 2022 mochten we u reeds informeren over het wettelijke kader hieromtrent en de discussie die ontstond naar
aanleiding van de vraag of een inklinking of inkrimping van de bodem door droogte wel of niet dient geclassificeerd te worden als een “aardverschuiving” of
“grondverzakking”. In bevestigend geval dient deze droogteschade gedekt te worden door de brandverzekering.
Tot recent was er ruimte voor discussie. Uit de rechtspraak blijkt dat er voornamelijk uitspraken waren waarbij de interpretatie van verzekeraars gevolgd werd,
met name dat er geen dekking hiervoor verleend diende te worden. De wetgever heeft ingegrepen door het uitvaardigen van een interpretatieve wet
(art. 2 Wet van 29 oktober 2021):
"Artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen wordt in die zin uitgelegd dat onder de
woorden “een beweging van een belangrijke massa van de bodemlaag, die goederen vernielt of beschadigt, welke
geheel of ten dele te wijten is aan een natuurlijk fenomeen anders dan een overstroming of een aardbeving” onder
meer moet worden begrepen een inklinken van een belangrijke massa van de bodemlaag, waardoor goederen
worden vernield of beschadigd, dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte"
De wetgever is dus van oordeel dat dergelijke schade gedekt dient te worden door de brandpolis.
De beroepsvereniging van de Belgische verzekeringsondernemingen, Assuralia, en vijf verzekeraars hebben in februari 2022 echter een vordering ingediend
om art. 2 van deze interpretatieve wet te schorsen en te vernietigen.
Medio 2022 had het Grondwettelijk Hof de vordering tot schorsing van de interpretatieve wet reeds verworpen.
Voor wat betreft het beroep tot vernietiging was het nog enige tijd afwachten.
Het Grondwettelijk Hof heeft zich een jaar na de verwerping van de schorsing uiteindelijk gebogen over het beroep tot vernietiging. Het Hof heeft met haar recent
arrest van 1 juni 2023 verduidelijkt dat:
"Uit die parlementaire voorbereiding volgt dat artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014 steeds beoogde alle aardverschuivingen
of verzakkingen die geheel of ten dele het gevolg zijn van een natuurlijk fenomeen, anders dan een overstroming of aardbeving, te dekken."
"Het kan aldus worden aangenomen dat het steeds de bedoeling van de wetgever was om het “inklinken van een belangrijke massa
van de bodemlaag (…) dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte” te beschouwen als een “aardverschuiving
of grondverzakking” overeenkomstig artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014. In tegenstelling tot wat de [verzekeraars] aanvoeren,
is er bij dergelijke inklinking evenzeer sprake van een “beweging van belangrijke massa van de bodemlaag (…)”.
Uit voorgaande blijkt dat de wetgever met het bestreden artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 de rechtsonzekerheid beoogde
te verhelpen die was ontstaan ingevolge uiteenlopende interpretaties van artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014.
De besteden bepaling geeft aan dat artikel een betekenis die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die het
redelijkerwijs kon krijgen."
"Het bestreden artikel (…) is derhalve een interpretatieve bepaling. De terugwerkende kracht van de bestreden bepaling (…) wordt verantwoord
door het interpretatieve karakter ervan."
Het Hof heeft dus de beroepen tot schorsing en vernietiging verworpen.
Hiermee bevestigt het Hof de visie die de wetgever hanteert in art. 2 Wet van 29 oktober 2021 en dient de brandverzekering wel degelijk droogteschade te dekken
die veroorzaakt werd door aardverschuiving of grondverzakking. Met dit arrest wordt de rechtsonzekerheid hierover aanzienlijk ingeperkt.
Deze rechtspraak zal ongetwijfeld een grote impact hebben in de bouw- en verzekeringssector.
Mocht u vragen hebben omtrent deze materie, aarzel niet om het kantoor te contacteren!
05/06/2023
In onze nieuwsbrieven van 24 februari 2022 en 27 mei 2022 mochten we u reeds informeren over het wettelijke kader hieromtrent en de discussie die ontstond naar
aanleiding van de vraag of een inklinking of inkrimping van de bodem door droogte wel of niet dient geclassificeerd te worden als een “aardverschuiving” of
“grondverzakking”. In bevestigend geval dient deze droogteschade gedekt te worden door de brandverzekering.
Tot recent was er ruimte voor discussie. Uit de rechtspraak blijkt dat er voornamelijk uitspraken waren waarbij de interpretatie van verzekeraars gevolgd werd,
met name dat er geen dekking hiervoor verleend diende te worden. De wetgever heeft ingegrepen door het uitvaardigen van een interpretatieve wet
(art. 2 Wet van 29 oktober 2021):
"Artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen wordt in die zin uitgelegd dat onder de
woorden “een beweging van een belangrijke massa van de bodemlaag, die goederen vernielt of beschadigt, welke
geheel of ten dele te wijten is aan een natuurlijk fenomeen anders dan een overstroming of een aardbeving” onder
meer moet worden begrepen een inklinken van een belangrijke massa van de bodemlaag, waardoor goederen
worden vernield of beschadigd, dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte"
De wetgever is dus van oordeel dat dergelijke schade gedekt dient te worden door de brandpolis.
De beroepsvereniging van de Belgische verzekeringsondernemingen, Assuralia, en vijf verzekeraars hebben in februari 2022 echter een vordering ingediend
om art. 2 van deze interpretatieve wet te schorsen en te vernietigen.
Medio 2022 had het Grondwettelijk Hof de vordering tot schorsing van de interpretatieve wet reeds verworpen.
Voor wat betreft het beroep tot vernietiging was het nog enige tijd afwachten.
Het Grondwettelijk Hof heeft zich een jaar na de verwerping van de schorsing uiteindelijk gebogen over het beroep tot vernietiging. Het Hof heeft met haar recent
arrest van 1 juni 2023 verduidelijkt dat:
"Uit die parlementaire voorbereiding volgt dat artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014 steeds beoogde alle aardverschuivingen
of verzakkingen die geheel of ten dele het gevolg zijn van een natuurlijk fenomeen, anders dan een overstroming of aardbeving, te dekken."
"Het kan aldus worden aangenomen dat het steeds de bedoeling van de wetgever was om het “inklinken van een belangrijke massa
van de bodemlaag (…) dat geheel of ten dele het gevolg is van een langdurige periode van droogte” te beschouwen als een “aardverschuiving
of grondverzakking” overeenkomstig artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014. In tegenstelling tot wat de [verzekeraars] aanvoeren,
is er bij dergelijke inklinking evenzeer sprake van een “beweging van belangrijke massa van de bodemlaag (…)”.
Uit voorgaande blijkt dat de wetgever met het bestreden artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 de rechtsonzekerheid beoogde
te verhelpen die was ontstaan ingevolge uiteenlopende interpretaties van artikel 124, §1, d), van de wet van 4 april 2014.
De besteden bepaling geeft aan dat artikel een betekenis die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die het
redelijkerwijs kon krijgen."
"Het bestreden artikel (…) is derhalve een interpretatieve bepaling. De terugwerkende kracht van de bestreden bepaling (…) wordt verantwoord
door het interpretatieve karakter ervan."
Het Hof heeft dus de beroepen tot schorsing en vernietiging verworpen.
Hiermee bevestigt het Hof de visie die de wetgever hanteert in art. 2 Wet van 29 oktober 2021 en dient de brandverzekering wel degelijk droogteschade te dekken
die veroorzaakt werd door aardverschuiving of grondverzakking. Met dit arrest wordt de rechtsonzekerheid hierover aanzienlijk ingeperkt.
Deze rechtspraak zal ongetwijfeld een grote impact hebben in de bouw- en verzekeringssector.
Mocht u vragen hebben omtrent deze materie, aarzel niet om het kantoor te contacteren!
Ockier Advocaten | Beneluxpark 24, 8500 Kortrijk | T 056 25 60 60 | info@ockier-advocaten.be
BTW BE0452 031 480 | Bank: BE97 4665 5551 3149 | Derden: BE58 4665 5551 6179
© 2024 Ockier Advocaten | Algemene voorwaarden | Privacybeleid | Witwasregelgeving | design: adfun.be
Ockier Advocaten | Beneluxpark 24, 8500 Kortrijk | T 056 25 60 60 | info@ockier-advocaten.be
BTW BE0452 031 480 | Bank: BE97 4665 5551 3149 | Derden: BE58 4665 5551 6179
© 2024 Ockier Advocaten | Algemene voorwaarden | Witwasregelgeving | design: adfun.be